- uit
- uit1{{/term}}I 〈bijwoord〉♦voorbeelden:¶ mijn huis uit! • dehors!ik ben er helemaal uit • (ça y est, ) je m'en suis sortiik zou er graag eens uit willen zijn • je voudrais bien être débarrassé de tout cela〈figuurlijk〉 er uit stappen • se supprimerer even helemaal uit zijn • être loin des problèmes quotidiensik kan er niet over uit • je n'en reviens pas〈Algemeen Zuid-Nederlands〉 daar kan ik niet aan uit • 〈m.b.t. verlies〉 j'en suis de ma poche; 〈m.b.t. begrip〉 je ne m'en sors pasvoor zich uit praten • parler tout seulvoor zich uit kijken • regarder dans le videII 〈bijvoeglijk naamwoord〉1 [elders, niet thuis] sorti2 [afgelopen] fini3 [niet brandend] éteint4 [ouderwets] out 〈onveranderlijk〉♦voorbeelden:1 de bal is uit • 〈tennis〉 la balle est out; 〈andere sporten〉 le ballon est sorti2 het is uit tussen hen • tout est fini entre euxhet boek is uit • le livre est finidat moet nu eens uit zijn • il faut en finir une bonne fois pour touteshet is uit met de pret! • finie la belle vie!uit! en daarmee uit! • un point c'est tout3 de kachel is uit • le poêle s'est éteint4 een vetkuif is uit • une banane, c'est out¶ het boek is uit • 〈op de markt verschenen〉 le livre est sortiop iets uit zijn • viser qc.op een betrekking uit zijn • avoir une position en vue————————uit2{{/term}}〈voorzetsel〉1 [niet in] de2 [afkomstig van, door middel van; vanwege] par♦voorbeelden:1 uit uw brief vernam ik … • j'ai appris par votre lettre (que) …stoffen uit Engeland • étoffes venues d'Angleterreuit een fles schenken • servir à boire d'une bouteilleeen kind uit zijn eerste huwelijk • un enfant de son premier mariageuit school komen • sortir de l'écoleje hoorde hem boven alle anderen uit • on n'entendait que lui→ {{link=boze}}boze{{/link}}2 uit liefde • par amour¶ uit eten gaan • dîner dehorsuit elkaar gaan • se séparer
Deens-Russisch woordenboek. 2015.